Hoofdstuk 15: Een plotse dreiging.
Toen de volgende dag aanbrak, sprong de gezegende vlo gezwind het bed uit, en ging aan de deur voelen. Die was niet langer op slot, evenals de ramen. “ Warempel, ze hebben ons hier enkel tijdens de nacht vastgehouden! Waarom toch! Waren zij soms angstig voor ongewenste intimiteiten en palingen?” vroeg hij, geheel onbegrijpend.
Maar veel tijd om hierover na te denken hadden ze niet, want daar stond Feel-Ferguut reeds zwaaiend in het deurgat, nog met alle ochtendlijke stijfheden. Het beloofde een plezierig ontbijt te worden.
Hierna gingen ze de gelachzaal binnen. De waard stond af te wassen, en toen ze binnen kwamen gunde hij ze geen blik, maar keek diep in het glas. Samen met Feel-Ferguut zetten ze zich rond de haard. “Vertel een, Feel-Ferguut, hoe noemt dit dorp?” vroeg Mornedlorion geïnteresseerd. “ Dit is Stalgrad. Het betekent Stad van de Stal. “ zei deze. “Maar Feel-Ferguut, waarom noemt het nu Stalgrad? Wat heeft een stal hiermede te maken?” vroeg Haefennasien verbaasd. Feel-Ferguut mompelde echter maar wat en krabde zich achteloos in het haar. De gezegende vlo sprong op. “Hoor een Feel-Ferguut, dit is het raarste dorp waar ik ooit geweest ben, niemand is vriendelijk, niemand is jolig, en ’s nachts sluiten ze ons op! Ik wil naar huis!’ hierbij viel bij op zijn knieën, en begon luid te jammeren, Feel-Ferguut met water bedekkend. De waard keek verschrikt op bij het horen van deze woorden, en stopte niet met staren tot de gezegende vlo weer naar zijn plaats gekropen was. Daar zat hij nu met opgetrokken knieën tegen zijn stoel te mummelen.
Feel-Ferguut zei al die tijd niets. Het was Egidius die de stilte verbrak. “Vertel het ons toch Feel , hoe kunnen we malkander vertouwen als er leugens en verraad onder ons bestaan? Geheimen dienen gedeeld te worden, opdat wij samen het kwaad tegemoet lopen dat onze lotsbestemming voor ons heeft geschapen. “ Nu sprak Feel-Ferguut snel: “ Ach geheimen, wie heeft er hier geheimen, ik niet hoor! Vooruit, de nieuwe dag is aangebroken, snel laten we naar buiten gaan, ik laat jullie het dorp zien! De bakker, de slager, de pijper, de apotheker! Ik breng je naar de porseleinwinkel, de bloemenwinkel, de sekswinkel, de snoepwinkel en de winkelwinkel! “ riep hij enthousiast uit.
“ En de viswinkel!” schreeuwde de gezegende vlo verrukt, meegesleept door Feel-Ferguut’s vrolijkheid. Er viel een pijnlijk stilte, waarin Feel getormenteerd het raam uit staarde. Maar snel herpakte hij zich, en even later ook de anderen! Daarna gingen ze naar buiten.
Wat een vrolijke dag! Niet langer dachten de gezellen aan hun zware opdracht, niet langer werden zij gekweld door lange dagtochten, het eten dat ze nuttigden was goed en de drank vloeide rijkelijk. Alleen was er voor hen geen vriendelijk onthaal weggelegd in de winkels, en iedereen keek hen vol vrees en wantrouwen aan. Toen Haefennasien Feel-Ferguut vroeg waarom de stadspoort gesloten was terwijl die toch open geweest was toen zij arriveerden, waaide hij haar vraag snel weg met zijn vuile, vlekkerige zakdoek.
Toen sloeg de avond reeds aan’t vallen, en keerden de gezellen op aandringen van Feel-Ferguut snel terug naar de herberg .
Daar aangekomen nuttigden ze een vroeg avondmaal.
Na het eten vroeg Egidius wat er nu op het programma stond. “Niets,” zei die malle Feel,” het is immers donker! Wij komen niet meer buiten vanaf het donker wordt.”
“Niet meer buiten??!!” riepen de Elfen verschrikt uit. “En de sterren dan??!” “Geen sterren!!” zei Feel-Ferguut . Hij wachtte even om de reacties af te wachten, en dan voegde hij eraan toe: “Maar aangezien het voor slapen te vroeg is, zal ik jullie een traditioneel avondspel tonen, laten we de slaapkamer in trekken! Juichend volgden allen hem, en Feel leerde hen vele spelletjes. Ook Egidius en de gezegende vlo leerden hem op zijn beurt allerlei zaken, maar geen enkele spelletjes werden op zoveel gejuich en applaus onthaald als die van de Elfen. Ja, het moment waarop Feel - Ferguut haastig zijn broek aantrok en de kamer uitstormde , kwam veel te vroeg.
“Nu doet ie het weer, wat is er toch? Hij leek toch echt dolle pret te hebben dit keer? Welk doel kan er nu zo belangrijk zijn dat ie zich nu reeds van ons verwijdert?” riep Haefennasien uit.
“Ik weet het niet, maar er is meer aan de hand, en dan heb ik het niet over deze plakkerij!” zei Egidius vastberaden, en veegde zijn hand af aan het gordijn. “Ik weet niet wat het is,” verzuchtte Mornedlorion, “maar ik wil buitenwaarts. De sterren hebben we reeds lang genoeg moeten missen in de Onderwereld, nu we terug op aarde zijn, wil ik ze zien.” En hierbij trapte hij met één sterke beenbeweging het raam in. Het hout en het glas brak, en de vrijheid lag voor hun!
Jolig liepen ze door het dorp! Alle huizen waren dicht, geen licht brandde er nog in de kamers. Buiten het jolige elfengezang was er niets hoorbaar. “Laten we de stad uitgaan,” sprak Haefennasien, “en terug de heuvel beklimmen waarvan we gisteren afgedaald zijn. Van daar hebben we zeker een mooi uitzicht!” Allen liepen daarom luid joelend naar de stadspoort, en met veel lichaams- en geesteskracht slaagde ze erin erover te klimmen. Later moest Mornedlorion nog wel even terug om de gezegende vlo te halen, die tijdens het ondergraven van de stadsmuur als alternatieve ontsnappingspoging vast was komen te zitten, maar nadat die klus geklaard was konden ze weer op weg!
Nu ademden ze de rijke boslucht in, en danste onder het schitterende licht van de sterren. Egidius liet zich van zalige vermoeidheid neerploffen op de grond, en lag gelukzalig omhoogkijkend van de nachtlucht te genieten.
Plots hoorde hij wat. Het kwam van heel ver, maar het geluid droeg tot hier. Dat alleen al maakte het angstaanjagend. Hij legde zijn oor tegen de grond en voelde getril, terwijl het diepe gedreun van daarnet dichterbij leek te komen. Een schok ging door zijn lichaam, en snel sprong hij op. “Verberg je, snel!! “riep hij. “Er komt iets aan, iets ….ontzéttends!!” Maar de elfen hoorden hem niet, ze lachten en dansten door, terwijl de gezegende vlo kalmpjes onder een bosje lag, mee wiegend met zijn voet. “Vooruit , doe toch iets!!” riep Egidius uit, en ging naar de elfen toe. Nog nooit had hij zich zo machteloos gevoeld! “Mornedlorion, doe iets!” riep hij, en nam de elf bij de beide schouders vast. “Egidius, waar maak je je toch druk om. Lachte de elf. “Ik ben zeker dat –“ hier stopte hij. Hij hoorde het geluid nu ook. Het was heel snel heel dichtbij gekomen. “Haefennasien, verstop je!!” riep Mornedlorion. De aanblik van het ernstige gezicht van Mornedlorion deed haar meteen luisteren. Nu hoorde ook zij het geluid. Ze keken elkaar aan, en schoten in actie. Mornedlorion sprong een boom in, Haefennasien liep wat verder om een enorme rots te beklimmen, en Egidius dook weg in een kleine grot. Het geluid was nu heel dichtbij, het leek nu op luid getrappel van een heel groot dier, of hele vele dieren of wezens. Egidius keek naar Haefennasien. Die zat verwoed te wijzen naar iets. Het was de gezegende vlo, die liep nu zoekend rond, waarschijnlijk op zoek naar zijn gezellen. Egidius keek snel om zich heen. In de verte zag hij een stofwolk aankomen, en het geluid werd nu aangevuld door het geluid van vallende bomen. “Gezegende vlo!” riep hij uit, maar die hoorde hem niet. Snel liep hij dan vanonder zijn schuilplaats uit, en greep de vlo bij de hand. “ Egidius ! vroeg die verward “Wat doe je toch allemaal! Laat m’n arm los, je doet me – he wat doe je nou?” Met één beweging gooide Egidius de gezegende vlo op z’n rug. Maar teruggaan naar zijn schuilplaats was nu te laat, hij stond midden in de baan van het aanstormende iets. “Hierheen, snel!! “riep Mornedlorion. Hij liet een touw zakken vanuit de boom en hees hen op.
Met bonzend hart zaten ze op de tak.
En daar kwamen ze dan. Vanuit het struikgewas sprongen er grote , zwarte paarden, briesend, met vuurrode ogen! Het kwijl droop uit hun mond, hun hoeven stampten alles plat. Ze leken wel recht uit de hel te komen! Ze waren de belichaming van blinde woede, nietsontziende kracht. En met hoe velen waren ze niet!! De gezellen konden hun ogen niet geloven , hun harten klopten in hun keel.
Plots kraakte de tak waarop Egidius zat met Mornedlorion en de gezegende vlo. Hij was te zwaar geladen! Hij kraakte nog eens en zakte een beetje. De gezegend vlo begon wild te jammeren en met de armen te zwaaien, waardoor de tak nog meer vervaarlijk kraakte, en het kostte Egidius en Mornedlorion veel moeite om hem kalm te houden. Onder hen raasden de paarden maar door, als een woeste waterstroom. Mornedlorion probeerde naar de bovenst tak te klimmen, maar elke beweging was er te veel aan, en daarom bleven ze angstig zitten.
Egidius voelde het zweet van zich af lopen, zijn ogen draaide weg. “Doe het niet, doe het niet,…” fluisterde hij tegen zichzelf, maar langzaam voelde hij zijn hand naar de papierrol van Koning Jeffosz gaan. Zolang had hij eraan weerstaan, zou het hem nu niet lukken? Zou hij deze woorden gebruiken om de duivelse paarden te doen verdwijnen? Bijna had hij de rol vast, maar toen , in een laatste gevecht tegen de angst won de rede het, en zwaaide hij zijn arm wild omhoog.
Hij draaide, en viel naar beneden.