De avonturen van Egidius, de gefrituurde necrofiel (deel 5): De Ijsspiegel
Thans was het geslepen gezelschap aan het rondsluipen door deze onbekende bossen, als zij plots opgeschrikt werden door een enorme lichtflits boven hun hoofden. "Wat moet dat??!!" riep Egidius verschrikt, en trok z'n zwaard. "Geen idee, maar ik denk dat we beter bij elkaar blijven, met de wapens in aanslag!" wist Mornedlorion, en trok zijn elfs mes. "Het zijn de Snoeshanen!" riep Haefennasien, en gelijk had zij, want langs alle kanten kwamen nu Snoeshanen aangelopen, in dieppurpere gewaden gehuld en met een kwaadaardige blik in de ogen, en reeds hieven zij hun handen op om de vermetele nachtsluipers met allerhande toverspreuken te bestoken. "Ten aanval!!!!" schreeuwde Haefennasien, en met haar zweep in de handen liep zij op enkele Snoeshanen af, en voor zij het wisten, had zij reeds hun armen met haar zweep geslagen, en hing hen nu met handboeien vast aan de beuken die her en der in het land verspreid stonden. Maar tegen de overmacht van Snoeshanen kon zij niet op, en nog voor zij haar krijgsgevangenen goed en wel had vastgeketend, stonden er al meerdere Snoeshanen om haar heen, klaar om haar aan te vallen.
"We moeten wat doen!" riep Egidius dapper, en Mornedlorion liep voor hem uit, naar een grote meer dat zij door het onnatuurlijk verkregen licht nu plots konden ontwaren. Achter dat meer hadden nog meer Snoeshanen zich verschanst, met de gedachte dat hun nachtelijke bezoekers het meer op geen enkele wijze zouden kunnen oversteken. Maar zij wisten niet dat elfen moeiteloos over water schrijden kunnen. Ja, een waarlijk speciaal ras zijn de Olosta-Ore elfen , en daar had geen Snoeshaan op gerekend. Want met de onverwachtse nadering van Mornedlorion, die met zijn mes voor zich uit kwam aangelopen,onder het schreeuwen van verwensingen die elfen enkel gebruiken om vijanden angst aan te jagen,werd hun hart bevreesd. En de aanblik die Mornedlorion bood, vervaarlijk en vol strijdlust, ja, onoverwinnelijk haast,verstijfde hun ledematen en lippen zodat zij geen enkele toverspreuk meer uitten konden. Een zacht lichtschijnsel leek als een beschermende krans om hem heen te hangen, en zijn ogen schitterde als heldere sterren op een onbewolkte nacht. Ook de Snoeshanen die Haefennasien wilden belagen voelden alle moed in hen wegstromen, alsof Mornedlorion die allemaal naar zich had toegehaald, en zij voegden zich bij de andere zich terugtrekkende Snoeshanen, en kropen angstig in de schaduwen.
Maar daarmee was alle gevaar nog lang niet geweken.Deze Snoeshanen hadden immers een leider, die groter en ouder was dan hen allen, met een levenswijsheid waaraan zelfs die oude Belerhalamachalaschatawijn nog een puntje kon zuigen. Die leider kwam op het horen van het geluid van elfse strijdkreten immers naar buiten vanuit de hut waar hij de gezegende vlo opgesloten en bepotelt had. En nu zag hij Mornedlorion, die bijna de overkant van het meer bereikt had, en zijn eigen krachten overschattend liep hij op hem in. Het aanschouwen van hun meester die aan de strijd deelnam bracht weer hoop in de verrotte harten van de Snoeshanen, en langzaam stonden zij op of kwamen dichterbij gekropen.
Die hoop veranderde onmiddellijk in woede wanneer zij zagen hoe de voeten van hun meester het water raakte, maar er niet op bleven staan doch er wel diep inzonken. Hij spetterde en hoestte onder het slaken van luide kreten, en omdat zij niets beters wisten, sprak één van de moedigste Snoeshanen een spreuk uit over het water, waarop dat terstond bevroor. Ja, een gladde ijsspiegel werd het!Mornedlorion schoof uit en bereikte rugwaarts de overkant.
"Hondsvodden!!" zo schreeuwde de leider der Snoeshanen, die nu tot aan zijn middel in het bevroren meer zat zijn volk toe, en strijdlustig hief hij de vuist op." Betover hen dan toch! Betover die pervertse elfen!" En helemaal verward begonnen de Snoeshanen te toveren, allemaal door elkaar. Egidius veranderde achtereenvolgens in een kreeftensoep, een gefrustreerde schrijfster, een friet special ,een Io Bibat inkomkaart en vervolgens weer in Egidius, maar nu voelde hij een zwaarte onderaan zijn lichaam, die hem nog meer het vertrouwen gaf dat hij weldegelijk de uitverkorene was om de 4 Sleutels te zoeken en het duister te bevechten. Ook Haefennasien en Mornedlorion namen allerlei gedaanten aan, en Haefennasien had er een lange zwarte staart bijgekregen , maar aan Mornedlorion was klaarblijkelijk niets veranderd.
Maar niet enkel met hen gebeurde vreemde dingen; het bos werd plots helemaal scharlaken, en vervolgens stonden ook alle bomen ondersteboven. "Waar houdt dit toch op??" riep Mornedlorion bevreesd, maar nog voor de Snoeshanen een dodelijke spreuk uitspreken konden, gebeurde er allerlei dingen heel snel tegelijk.
Eerst toverden zij het meer rechtop, zodat het als een grote spiegel tegenover hen stond.Wat zij toen voor verschillende toverspreuken spraken was niet geweten, maar alle valse zaken die zij plachten te uiten, kregen zij nu weerkaatst.
Een groot deel van hen werdt verbrand, anderen hadden zichzelf in ongevaarlijke wezens omgetoverd, nog anderen waren gewoon verdwenen, en waar eerst de leider in het ijs gevangen zat, was nu een diepe kuil waaruit dikke, zwarte rook opsteeg.
En zo werden de Snoeshanen met hun eigen wapens verslagen.
Nadat zij malkander weer terug gevonden hadden en van de eerste schrik bekomen waren, gingen het gezelschap de hut van de leider, die nu duidelijk zichtbaar was, aangezien het eerste daglicht reeds begon door te breken, binnen.
Daar zagen zij meteen de gezegend vlo, helemaal in kinderkleding gehuld, met roze haarlinten aan een kinderbed vastgebonden. "De Snoeshaan wou het zo!!" snikte de gezegende vlo," ik moest me als een kind gedragen terwijl hij me betastte, het was vereselijk!!" "Stil maar, dat alles is thans verleden tijd" suste Egidius, terwijl Haefennasien met de knopen stond te knoeien, want hoewel zij zeer bedreven was in het leggen van knopen, had zij geen enkele ervaring met het losmaken ervan. Na wat professionele hulp van Mornedlorion was de gezegende vlo bevrijd, en konden zij aan een maaltijd beginnen te denken.
"Ik weet waar de Snoeshanen hun voedsel bewaren, het is overvloedig en steeds vers, volg me!" wenkte de gezegende vlo, en zij gingen op weg naar een grote voorraadkamer, niet ver weg. Daar troffen zij een uitgebreide keuze aan spijzen aan, en deden zich uren lang tegoed. Mornedlorion laafde zich met wel 9 kannen drank, wat zeer opmerkelijk was en een kleine onrust en een opgetrokken wenkbrauw bij Haefennasien teweeg bracht.
Hierna besloten zij te slapen, en omdat de wacht houden niet nodig bleek en zij zich over het algemeen op hun gemak voelden, sliepen zij ter plekke in.
Tegen de middag gingen zij dan weer op pad in de richting die zij tot hiertoe gevolgd hadden. Zij waren beladen met voedsel, drank en pornoblaadjes die zij bij de Snoeshanen ontvreemd hadden, en zo werd het een zeer aangename tocht.
Toen de avond begon te vallen, en zij twee aan twee achter malkander liepen, stonden de elfen plots stil, sloten hun ogen en haalden diep adem. Want de geur die nu in de lucht hing, was een geur die zij door het toedoen van de Snoeshanen voor een lange tijd hadden moeten ontberen.
De geur van de Grote Zee was het, en de plek waar zij hemel en aarde zouden moeten bewegen om de eerste sleutel, de diepblauwe Watersleutel, te bemachtigen.